34521 |
nestei |
nestei:
nęsęi̯ǝ (Q098p Schimmert)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
boewe (Q098p Schimmert),
boewen (Q098p Schimmert),
timmeren:
tummere (Q098p Schimmert)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
kastje:
késke (Q098p Schimmert)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
uitvliegen:
vlege oet (Q098p Schimmert),
vlug:
vluk (Q098p Schimmert),
vluk waore (Q098p Schimmert),
vlök (Q098p Schimmert),
zin vluk (Q098p Schimmert)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
kaasdoek:
kē̜sdōk (Q098p Schimmert),
neteldoek:
nētǝldōk (Q098p Schimmert)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (Q098p Schimmert),
gēēvel (Q098p Schimmert),
tuitel:
tĕŭtel (Q098p Schimmert)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas (Q098p Schimmert),
tip:
tup (Q098p Schimmert),
tûp (Q098p Schimmert)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgate (Q098p Schimmert),
neuslokken:
naaslōōker (Q098p Schimmert)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (Q098p Schimmert)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|