e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepen van de hengst naar de aankomende merrie hummelen: hømǝlǝ (Schimmert) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roeper oproeper: Opm. gewoonlijk de veldwachter van t dorp, de bao of de gart.  opruper (Schimmert), uitroeper: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  ōētrēūper (Schimmert) afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?] [N 21 (1963)] III-3-1
roeping roeping: reuping (Schimmert) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepwoord om de klokhen te lokken kloek, kloek, kloek: kluk, kluk, kluk (Schimmert) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roerom pannenkoek: pannekŏŏk (Schimmert), roerage: rōēraesj (Schimmert), treed uit: treot (Schimmert) a. Kent men in Uw dialect een woord als troet, postrou, ruierom, potjebuul, potjemeel of iets dergelijks als naam voor een gerecht, bestande uit meel, gekookt in water of melk, gegeten met stroop, vet of boter. Zo ja, hoe luidt het precies?; b. Zo niet, h [DC 32 (1960)] || roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)] III-2-3
roest rauwaarde: de (rau)erd (Schimmert), roest: ros (Schimmert), ròs (Schimmert, ... ), rôs (Schimmert) roest [SGV (1914)] || roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roesten roesten: rossen (Schimmert) roesten [SGV (1914)] III-4-4
roestplek roestvlek: rôsvlek (Schimmert), spit: schpit (Schimmert), weer: wēēr (Schimmert) Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
roet roet: root (Schimmert), rōōt (Schimmert), zwart: zwârt (Schimmert) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] III-2-1
roetschuif roetschuif: rōtšȳf (Schimmert) Schuifje aan de voet van de schoorsteen waardoor roet naar buiten kan worden gehaald. [N 32, 26c; monogr.] II-9