19065 |
sip (kijken) |
over de naas af kijken:
euver de noas aafkieke (Q098p Schimmert)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
25047 |
sissen |
kissen:
kîesjə (Q098p Schimmert),
sissen:
sissen (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
Opm. ook vaak in de betekenis van n "geslepen"koopman.
sjachelair (Q098p Schimmert),
sjacheraar:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
schacherēē-er (Q098p Schimmert)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjachelen:
sjachele (Q098p Schimmert),
sjacheren:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
schāchere (Q098p Schimmert)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (Q098p Schimmert),
WLD
sjalot (Q098p Schimmert)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q098p Schimmert),
sjees (<fr.):
sjees (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
sjerp (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (Q098p Schimmert)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjoelbakke (Q098p Schimmert)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
bond ɛn blāuw Xəhaouwə (Q098p Schimmert),
hou dich om dun oire (Q098p Schimmert),
slaan:
schloan (Q098p Schimmert),
schloon (Q098p Schimmert)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|