18127 |
tetanus |
klem:
klem (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
klèm (Q098p Schimmert)
|
Tetanus: ziekte waarbij een verstijving van de spieren optreedt, die begint bij de kauwspieren en zich dan uitspreidt over de rompspieren (klem). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33760 |
tetveulen |
zuigveulen:
zux˲vø̄lǝ (Q098p Schimmert)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
19347 |
tevreden; tevredenheid |
content:
Bès mèr content dich! (Q098p Schimmert),
content zin (Q098p Schimmert),
côntent (Q098p Schimmert),
plezier:
plezeer (Q098p Schimmert)
|
Hoe zegt men: Wees maar tevreden, jij! [N I (1964)] || tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19554 |
theelepeltje |
suikerlepel:
sökkerlepel (Q098p Schimmert),
suikerlepeltje:
soeker lepelke (Q098p Schimmert),
sökkerlepelke (Q098p Schimmert),
theelepeltje:
thee lepelke (Q098p Schimmert)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || theelepeltje (suikerlippelke) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19516 |
theepot |
theepot:
thee pot (Q098p Schimmert),
theepot (Q098p Schimmert)
|
pot waarin thee wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19781 |
thuis |
bij ons:
bie os (Q098p Schimmert),
heem:
heim (Q098p Schimmert),
hoes (Q098p Schimmert)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
21540 |
tien centiem |
knab:
ein knap (Q098p Schimmert),
knâp (Q098p Schimmert)
|
een muntstuk van 10 centimes (in België) [s(j)oe, sol, brak, knap, klomp] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21611 |
tien-guldenstuk |
gouden tientje:
Opm. of: tensche.
e gouwe tensje (Q098p Schimmert),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
e gāūwe tieèntsche (Q098p Schimmert),
wilhelmientje:
willemientje (Q098p Schimmert)
|
tien-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] || zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21379 |
tiend |
tien:
tièn (Q098p Schimmert),
tiende:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
de tiend (Q098p Schimmert),
tiendschuur:
Opm. heel vroeger was dat de tiende, vandaar ook nog de "tiend schuur".
tiend schuur (Q098p Schimmert)
|
tiend [SGV (1914)] || tiende: Datgene wat, in natura of geld, aan de belasting moet worden afgestaan van de opbrengst van het land [de tiend?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tiǝntšȳr (Q098p Schimmert)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|