24474 |
braamstruik |
bramelen:
brômele (Q098p Schimmert),
WLD
brōōmele (Q098p Schimmert),
bramelenstruik:
bromelestroek (Q098p Schimmert),
bramen:
brijɛm (Q098p Schimmert),
bramenstruik:
briĕmestroek (Q098p Schimmert)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaē (Q098p Schimmert)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
brāāke (Q098p Schimmert),
kotsen:
kotsen (Q098p Schimmert),
spijen:
schpīē-e (Q098p Schimmert),
spieje (Q098p Schimmert)
|
kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
de stoof brandt (Q098p Schimmert)
|
brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
(Bränder).
brender (Q098p Schimmert)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewièn (Q098p Schimmert),
brandewīen (Q098p Schimmert),
brandəwien (Q098p Schimmert),
franse:
franse (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
fràànsə (Q098p Schimmert)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandhout (Q098p Schimmert),
branthoͅu̯t (Q098p Schimmert),
houtblokken:
houtblŭk (Q098p Schimmert)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] || Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)]
I-7, III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
brandkast:
brandkas (Q098p Schimmert)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
schouwmuur:
šǫu̯mūr (Q098p Schimmert),
wandgevel:
want˲gēvǝl (Q098p Schimmert)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brand˱nētǝl (Q098p Schimmert),
netel:
nētǝl (Q098p Schimmert)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|