23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzieèle (Q032p Schinnen),
Allerziêle (Q032p Schinnen),
allerziële (Q032p Schinnen),
allerzèile (Q032p Schinnen)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
blut:
blut (Q032p Schinnen),
maas:
mausj (Q032p Schinnen),
mousj (Q032p Schinnen),
schoep:
sjop (Q032p Schinnen)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)] || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
24002 |
als getuige ten doop komen |
aan de doop komen:
aan de duip komme (Q032p Schinnen)
|
Als getuige ten doop komen [an doof kómme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
zwaaf (Q032p Schinnen)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
dn eljtjer (Q032p Schinnen),
t alter (Q032p Schinnen),
èltjer (Q032p Schinnen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
schel:
sjel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
altaartriptiek (<fr.):
den alter-triptiek (Q032p Schinnen),
drieluik:
drieluik (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
triptiek (<fr.):
triptiek (Q032p Schinnen)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23753 |
alziend oog |
alziend oog:
Alziend oag (Q032p Schinnen),
heilig oog:
Heilig oag (Q032p Schinnen)
|
Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampölle (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
varkensklaver:
vɛrkǝs[klaver] (Q032p Schinnen)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|