24049 |
huwelijksafkondigingen |
roepen:
de reup kriege (Q032p Schinnen),
reup (Q032p Schinnen)
|
De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23516 |
huwelijksmis |
bruidsmis:
broedsmès (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
trouwmis:
trouwmes (Q032p Schinnen)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hīēpətjeek (Q032p Schinnen),
hyppotheek (Q032p Schinnen)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
identieteitsbewies (Q032p Schinnen),
indentiebewijs:
indentiebəwies (Q032p Schinnen)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
kunnen lijden:
lieje kènne (Q032p Schinnen),
lijden:
liejə (Q032p Schinnen),
staan op:
sjtaon op (Q032p Schinnen)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hingərə (Q032p Schinnen),
hinjeren (Q032p Schinnen),
ophouden:
ophaute (Q032p Schinnen),
verhinderen:
verhinjeren (Q032p Schinnen),
vərhingərə (Q032p Schinnen)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
de wach aanzèkke (Q032p Schinnen),
de wacht aanzeggen (Q032p Schinnen),
də wàg aanzéəkə (Q032p Schinnen)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwieten (Q032p Schinnen),
vərwîêtə (Q032p Schinnen)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
transeneren:
transenere (Q032p Schinnen),
treiteren:
tréetərə (Q032p Schinnen)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
de mantel uitvegen:
də mantəl oetvéégə (Q032p Schinnen),
meegeven:
meegeven (Q032p Schinnen)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|