23372 |
knielkussen |
knielkussen:
kneelkusse (Q032p Schinnen),
knielkussentje:
kneelkùsseke (Q032p Schinnen),
kussentje:
kèùsəkə (Q032p Schinnen)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kneesjə (Q032p Schinnen),
kniesje (Q032p Schinnen),
kniezen (Q032p Schinnen)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
kniepe ? (Q032p Schinnen)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
huuf (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
uuve (Q032p Schinnen),
/
huuve [mv.} (Q032p Schinnen),
uuve [mv.} (Q032p Schinnen),
marbel:
/
morbele (Q032p Schinnen),
meis:
mausj (Q032p Schinnen),
meisje zijn van glas, huve van leem of porcelein, /
meisj-meisje (Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] || knikker(s) [SND (2006)] || knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
knikkeren:
/
knikkerre (Q032p Schinnen)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
rollen:
rollen (Q032p Schinnen)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
ketsen:
ketsje (Q032p Schinnen),
kletsen:
kletsen (Q032p Schinnen)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
alles mag:
(alles gepermitteerd)
alles mich (Q032p Schinnen),
is laatst?:
dat zegt men bij het begin van het spel
is les (Q032p Schinnen),
niks dich:
niks dich (Q032p Schinnen)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje pitsen:
ein uigske pietsje (Q032p Schinnen),
knipogen:
knipouge (Q032p Schinnen),
pitsen:
pietsje (Q032p Schinnen)
|
knipogen [SGV (1914)] || Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|