19278 |
onrustig |
geen ruhe (du.) in de prij:
cf. in RhWb VII, kol. 582 de varianten bij s.v. Ruhe
gein row in de priej (Q032p Schinnen)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19279 |
onrustig persoon |
onrust:
onras (Q032p Schinnen)
|
een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onneuzel (Q032p Schinnen),
onnozel (Q032p Schinnen),
onschuldig:
onsjöldig (Q032p Schinnen)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
hitsig:
hitsig (Q032p Schinnen)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20581 |
ontbijt |
eerste koffie, de -:
ierste koffie (Q032p Schinnen),
koffie, de -:
koffie (Q032p Schinnen),
koffiedrinken, het -:
koffiedrinken (Q032p Schinnen),
morgenseten:
morregesîêtə (Q032p Schinnen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 7 à 8 uur, ontbijt [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25760 |
onthoppen |
zeven:
zēvǝ (Q032p Schinnen)
|
De hop uit de wort verwijderen. [N 35, 56]
II-2
|
23941 |
onthoudingsdag |
quatertemperdag:
kwattertemperdaag (Q032p Schinnen),
vastendag:
vastedaag (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17706 |
ontlasting hebben |
afgaan:
a.fgo:n (Q032p Schinnen),
afgon (Q032p Schinnen),
kakken:
kakke (Q032p Schinnen),
leuteren:
leutere (Q032p Schinnen),
op het huisje zitten:
op t huuske zitte (Q032p Schinnen),
poepen:
poepe (Q032p Schinnen),
poepə (Q032p Schinnen),
schijten:
sjietə (Q032p Schinnen)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beure (Q032p Schinnen),
beurə (Q032p Schinnen),
krijgen:
krīēgə (Q032p Schinnen)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzeen (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|