18197 |
broek: algemeen |
boks:
meer en meer vervangen door brook
boks (Q032p Schinnen),
broek:
brook (Q032p Schinnen),
brouk (Q032p Schinnen),
he heel zien brook op mit eine leire reem (Q032p Schinnen),
in 1895 waren hier nog klepbroeken bekend, thans niet meer
brook (Q032p Schinnen)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
28902 |
broekenplank |
broekenplank:
brōkǝplaŋk (Q032p Schinnen),
persplank:
pɛšplaŋk (Q032p Schinnen)
|
De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c]
II-7
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (Q032p Schinnen),
zomp:
zomp (Q032p Schinnen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18309 |
broeksriem |
riem:
he heel zien brook op mit eine leire reem (Q032p Schinnen)
|
Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottetesj (Q032p Schinnen)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
steektasje:
sjtèiktesje (Q032p Schinnen)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
breur (Q032p Schinnen),
broor (Q032p Schinnen),
brōr (Q032p Schinnen),
brø̄r (Q032p Schinnen)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
brŏmme (Q032p Schinnen)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
wel:
wel (Q032p Schinnen)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
berig:
bīǝrex (Q032p Schinnen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|