e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huwelijksafkondigingen roepen: de reup kriege (Schinnen), reup (Schinnen) De huwelijksafkondigingen, huwelijksgeboden, de "roepen", de "geboden". [N 96D (1989)] III-3-3
huwelijksmis bruidsmis: broedsmès (Schinnen, ... ), trouwmis: trouwmes (Schinnen) De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)] III-3-3
hypotheek hypotheek: hīēpətjeek (Schinnen), hyppotheek (Schinnen) de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)] III-3-1
identiteitskaart identiteitsbewijs: identieteitsbewies (Schinnen), indentiebewijs: indentiebəwies (Schinnen) de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)] III-3-1
iemand graag mogen kunnen lijden: lieje kènne (Schinnen), lijden: liejə (Schinnen), staan op: sjtaon op (Schinnen) iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)] III-3-1
iemand hinderen hinderen: hingərə (Schinnen), hinjeren (Schinnen), ophouden: ophaute (Schinnen), verhinderen: verhinjeren (Schinnen), vərhingərə (Schinnen) iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand iets op het hart drukken de wacht aanzeggen: de wach aanzèkke (Schinnen), de wacht aanzeggen (Schinnen), də wàg aanzéəkə (Schinnen) iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand iets verwijten verwijten: verwieten (Schinnen), vərwîêtə (Schinnen) iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand kwaad maken transeneren: transenere (Schinnen), treiteren: tréetərə (Schinnen) iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)] III-1-4
iemand luidruchtig berispen de mantel uitvegen: də mantəl oetvéégə (Schinnen), meegeven: meegeven (Schinnen) iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)] III-1-4