e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onrustig geen ruhe (du.) in de prij: cf. in RhWb VII, kol. 582 de varianten bij s.v. Ruhe  gein row in de priej (Schinnen) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
onrustig persoon onrust: onras (Schinnen) een onrustig persoon, persoon die geen rust heeft, altijd bezig is [roerwarmoes] [N 85 (1981)] III-1-4
onschuldig onnozel: onneuzel (Schinnen), onnozel (Schinnen), onschuldig: onsjöldig (Schinnen) zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)] III-1-4
onstuimig hitsig: hitsig (Schinnen) moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)] III-1-4
ontbijt eerste koffie, de -: ierste koffie (Schinnen), koffie, de -: koffie (Schinnen), koffiedrinken, het -: koffiedrinken (Schinnen), morgenseten: morregesîêtə (Schinnen) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 7 à 8 uur, ontbijt [ZND 18G (1935)] III-2-3
onthoppen zeven: zēvǝ (Schinnen) De hop uit de wort verwijderen. [N 35, 56] II-2
onthoudingsdag quatertemperdag: kwattertemperdaag (Schinnen), vastendag: vastedaag (Schinnen, ... ) Een onthoudingsdag: dag waarop men geen vlees, spek en jus uit vlees mag gebruiken. [N 96D (1989)] III-3-3
ontlasting hebben afgaan: a.fgo:n (Schinnen), afgon (Schinnen), kakken: kakke (Schinnen), leuteren: leutere (Schinnen), op het huisje zitten: op t huuske zitte (Schinnen), poepen: poepe (Schinnen), poepə (Schinnen), schijten: sjietə (Schinnen) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1
ontvangen beuren: beure (Schinnen), beurə (Schinnen), krijgen: krīēgə (Schinnen) in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)] III-3-1
ontzien ontzien: ontzeen (Schinnen, ... ) iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)] III-1-4