e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opereren opereren: operere (Schinnen) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
opgooien (tossen) opgooien: opgooien (Schinnen) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
ophanger lus: lus (Schinnen), løs (Schinnen) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7, III-1-3
ophitsen ophitsen: ophitse (Schinnen), ophitsen (Schinnen), opstoken: opsjteuke (Schinnen), opsjteukə (Schinnen), stoken: sjteuken (Schinnen) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk schicht (du.) maken: sjiech make (Schinnen), uitscheiden: oetsjeije (Schinnen, ... ), oetsjeijə (Schinnen), oetsjeië (Schinnen), oettsjeië (Schinnen) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] || ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opletten wakker zijn: wakker zin (Schinnen) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: opmākə (Schinnen), xɛḷṭj upmâ:kə (Schinnen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper huist: hūs (Schinnen) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprecht eerlijk: îe-éérlik (Schinnen), rechtuit: rechoet (Schinnen) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen rupsen: röpsje (Schinnen) oprispen [SGV (1914)] III-1-2