e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek: algemeen boks: meer en meer vervangen door brook  boks (Schinnen), broek: brook (Schinnen), brouk (Schinnen), he heel zien brook op mit eine leire reem (Schinnen), in 1895 waren hier nog klepbroeken bekend, thans niet meer  brook (Schinnen) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekenplank broekenplank: brōkǝplaŋk (Schinnen), persplank: pɛšplaŋk (Schinnen) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekland, moeras moeras: moeras (Schinnen), zomp: zomp (Schinnen) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broeksriem riem: he heel zien brook op mit eine leire reem (Schinnen) Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3
broekzak achter vottentas: vottetesj (Schinnen) de achterzak [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steektasje: sjtèiktesje (Schinnen) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: breur (Schinnen), broor (Schinnen), brōr (Schinnen), brø̄r (Schinnen) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
brommen, zoemen van een insect brommen: brŏmme (Schinnen) brommen [SGV (1914)] III-4-2
bron bron: bron (Schinnen, ... ), wel: wel (Schinnen) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4
bronstig berig: bīǝrex (Schinnen) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12