24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōēf (Q030p Schinveld)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
dôêm (Q030p Schinveld)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (Q030p Schinveld)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
Dŭŭtsj (Q030p Schinveld)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dufǝs (Q030p Schinveld),
dǫfǝs (Q030p Schinveld),
duives:
doeffes (Q030p Schinveld)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zīēj (Q030p Schinveld)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dŭl (Q030p Schinveld),
döl (Q030p Schinveld),
(duuzelig).
zôê wuurste zôê döl wie ene koekeral (Q030p Schinveld),
duizelig:
doezelig (Q030p Schinveld),
duizeltig:
døzeltig (Q030p Schinveld),
verduizeld:
zôê wuurste vertūūzeld (Q030p Schinveld)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hazegerf (Q030p Schinveld),
hāzǝgɛrǝf (Q030p Schinveld)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad
I-5, III-4-3
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaal:
sjaal (Q030p Schinveld)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
hoos:
tegenwoordig enkel nog kouse
haoze (Q030p Schinveld),
kous:
haoze, tegenwoordig enkel nog kouse
kouse (Q030p Schinveld)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|