17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
hendjes (Q030p Schinveld),
polletjes:
pollekes (Q030p Schinveld)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (Q030p Schinveld),
griffels:
gruffele (Q030p Schinveld),
jatten:
jatte (Q030p Schinveld),
klauwen:
klauwe (Q030p Schinveld),
knoken:
knèùk (Q030p Schinveld),
panschoppen:
pansjuppe (Q030p Schinveld),
poten:
puut (Q030p Schinveld)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
27222 |
handlanger |
handlanger:
hantjlęŋǝr (Q030p Schinveld),
opperman:
ǫpǝrman (Q030p Schinveld)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
17662 |
handpalm |
palm:
pallem (Q030p Schinveld)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
häisj (Q030p Schinveld),
häisje(n) (Q030p Schinveld),
hésje (Q030p Schinveld)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18711 |
handschoen zonder vingers |
haas:
hésje (Q030p Schinveld)
|
wanten of handschoenen die de vingers onbedekt laten [meténtjes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29809 |
handvormsteen |
handvorm:
hanjt˲vǫrǝm (Q030p Schinveld)
|
Volledig met de hand bewerkte en gevormde baksteen. Tegenwoordig verstaat men onder een handvormsteen ook een steen die op dezelfde wijze wordt gevormd als de handsteen vroeger, maar waarbij de bewerkingen volledig of gedeeltelijk machinaal gebeuren - Schuddinck, pag. 108. [N 30, 52b; N 98, 161; monogr.]
II-8
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zīǝ.f (Q030p Schinveld)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (Q030p Schinveld)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19373 |
hangslot |
kluister:
klôêster (Q030p Schinveld)
|
hangslot [N 07 (1961)]
III-2-1
|