32751 |
met een voor spitten |
met een voor spaden:
męt˱ ǝn vǭr [spaden] (L266p Sevenum),
spaden:
[spaden] (L266p Sevenum)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote passen maken:
grōēte passe maake (L266p Sevenum),
treden:
traejen (L266p Sevenum)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
ratelen:
ratele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
bisten:
bestǝ (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vārǝ (L266p Sevenum)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
rijden:
rii̯ǝ (L266p Sevenum)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
gooien:
gojje (L266p Sevenum),
sneeuwballen gooien:
sniebel gooije (L266p Sevenum)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
scheren:
schère (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen heug en meug:
ps. deels omgespeld volgens Frings. Opm. de e (van tegen) ligt tussen ´ en Ô.
tegen [hø͂ͅgen en mø͂ͅg (L266p Sevenum)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
buien:
būīje (L266p Sevenum),
buiig:
būūig (L266p Sevenum),
kwakelen:
kwakele (L266p Sevenum),
kwāākele (L266p Sevenum)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|