21386 |
uithoren |
uitvissen:
oetvisse (L266p Sevenum),
vunderen:
vgl. WBD III, 3.1 (pag. 264): vunderen.
vungdere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)] || door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
bikken:
’t bikke (L266p Sevenum)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlègge (L266p Sevenum),
verduitsen:
verdútse (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
fruntje (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nuüje (L266p Sevenum),
nùùje (L266p Sevenum)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uit:
ǝt līf uǝt (L266p Sevenum)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelde (L266p Sevenum),
uitschobben:
oetschoeppe (L266p Sevenum)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
ōëtslaag (L266p Sevenum)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34349 |
uitslag vertonend |
branderig:
brɛndǝrex (L266p Sevenum)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
slie‧p ōēt daon (L266p Sevenum),
uitschelden:
oetschelde (L266p Sevenum),
uitsliepen:
oetsliepe (L266p Sevenum),
ōētslīēpe (L266p Sevenum),
voor de gek houden:
vûr de gek haoje (L266p Sevenum)
|
Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] || uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|