29145 |
weefkamer |
weefkamer:
wē̜fkāmǝr (L266p Sevenum)
|
De kamer of het vertrek waarin geweven wordt en waar het spinnewiel of de weefstoel staat. Dat kan de keuken, de opkamer, de naaikamer of een kamer(tje) zijn. In dit lemma gaat het om een weefruimte in het huis. [N 39, 4; N 5A (I]
II-7
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
węi̯k en dǝ mul (L266p Sevenum)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
23511 |
weekdienst |
bestelde mis:
bestelde mis (L266p Sevenum)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
weeld:
Opm. de e ligt tussen ´ en Ô.
welt (L266p Sevenum)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
haverzomer:
haverzaomer (L266p Sevenum),
kranenzomer:
Herfst.
kranenzaomer (L266p Sevenum),
kwakkelwinter:
kwakkelwinter (L266p Sevenum),
kwakkelzomer:
kwakkelzomer (L266p Sevenum)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19346 |
weerbarstig |
koppig:
kùppig (L266p Sevenum),
wars:
wāērs (L266p Sevenum)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
borstelhaar:
borstǝlhǭr (L266p Sevenum),
weerborstel:
wêrbôrsel (L266p Sevenum)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
lichten:
leechte (L266p Sevenum),
weerlichten:
waerlēēgte (L266p Sevenum),
wéér lichte (L266p Sevenum),
wéérleegte (L266p Sevenum),
wéérlichte (L266p Sevenum),
wêrlichte (L266p Sevenum),
(lange e).
waerlechte (L266p Sevenum)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
waerleecht (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
waerlēēgt (L266p Sevenum)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (L266p Sevenum),
ps. boven de äe staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken.
wäer (L266p Sevenum)
|
weer [DC 03 (1934)]
III-4-4
|