17644 |
zijde |
zij:
pien in de zie (L266p Sevenum),
ziej (L266p Sevenum),
ziepīēn (L266p Sevenum),
ziëj (L266p Sevenum),
zīē pīēn (L266p Sevenum)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
das:
das (L266p Sevenum),
sjaal:
sjaal (L266p Sevenum)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26828 |
zijhek |
karleren:
karlīrǝ (L266p Sevenum)
|
[I, add.]
II-4
|
34580 |
zijladder |
leren:
lirǝ (L266p Sevenum)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
leren:
lirǝ (L266p Sevenum)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snōēve (L266p Sevenum),
snuiten:
snōēte (L266p Sevenum),
snòtte (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23804 |
zijn pasen doen |
pasen houden:
passe haoje (L266p Sevenum)
|
De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
zijn pasen houden:
ziene passe haoje (L266p Sevenum)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
stuiten:
stŭŭte (L266p Sevenum)
|
zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
bedaren:
bedaare (L266p Sevenum),
bèdare (L266p Sevenum)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|