21150 |
openbare weg |
draussee:
[draussee?, RK: chaussee (<fr.)?]
draussee (Q116p Simpelveld),
steenweg:
stjeemeg (Q116p Simpelveld)
|
een grote, doorgaande weg, een openbare straatweg (baan, grootbaan, steenweg, kasseiweg, klinkerd, klinkweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18163 |
opereren |
opereren:
opərerə (Q116p Simpelveld)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31500 |
ophaler |
trekker:
trękǝr (Q116p Simpelveld)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oes sjêë (Q116p Simpelveld)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18811 |
opletten |
op zijn qui-vive zijn:
op zie kwie vief zieə (Q116p Simpelveld),
opletten:
oplèttə (Q116p Simpelveld),
uitkijken:
oeskieke (Q116p Simpelveld)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlt opma:xə (Q116p Simpelveld),
opmāxə (Q116p Simpelveld)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
ŏŏpsjtoese (Q116p Simpelveld)
|
oprispen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31429 |
opruimer, ruimijzer, handspitsboor |
oprauwer:
oprøjǝr (Q116p Simpelveld),
opruimer:
oprȳmǝr (Q116p Simpelveld)
|
In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.]
II-11
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuuvə (Q116p Simpelveld)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17900 |
optillen |
heven:
hêve (Q116p Simpelveld),
opheven:
opheavə (Q116p Simpelveld),
òphɛɛəvə (Q116p Simpelveld)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|