24333 |
karper |
karpvis:
harpvusj (Q116p Simpelveld),
stekelbaars:
WBD/WLD
stekəlbaars (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
teppich (du.):
tɛpex (Q116p Simpelveld)
|
vloerkleed
III-2-1
|
31572 |
karwip |
winde:
weŋ (Q116p Simpelveld)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
19695 |
kast |
kast:
kas (Q116p Simpelveld),
schap:
šāf (Q116p Simpelveld)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kats (Q116p Simpelveld)
|
kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flits:
flietsj (Q116p Simpelveld)
|
Katapult.
III-3-2
|
20604 |
kater |
katsenjammer:
katzejaommer (Q116p Simpelveld),
katzəjammər (Q116p Simpelveld),
kàtzəjàmmər (Q116p Simpelveld)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23213 |
katholiek |
katholisch (du.):
katholisj (Q116p Simpelveld)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (Q116p Simpelveld)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
kuijə (Q116p Simpelveld),
kuiə (Q116p Simpelveld),
k‧ui-jə (Q116p Simpelveld),
knauwelen:
knauwələ (Q116p Simpelveld)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|