e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hagelslag hagelslag: haagelsjlaach (Sittard) hagelslag III-2-3
hagelsteen, hagelkorrel hagel: haagel (Sittard), hagel (Sittard), hagelkoren: (haagelkaores-haagelkäörke).  haagelkaore (Sittard), hagelsteen: hagel sjtein (Sittard), hagelsjtein (Sittard, ... ), hagelstien (Sittard) hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen [SGV (1914)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)] III-4-4
hagelx hagel: hagel (Sittard) hagel [SGV (1914)] III-4-4
hagen hagen: hā.gǝ (Sittard), hāgǝ (Sittard) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hagers inzetters: enzę ̞tǝš (Sittard) De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.] II-8
hak hak: hak (Sittard, ... ), krotenhak: krōtǝhak (Sittard), pollevie: plǝvi (Sittard), pōlǝvi (Sittard), pǫlǝvi (Sittard), schrabber: šrabǝr (Sittard), vers: vę̄š (Sittard) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen hak: de hak (Sittard), de hak van de schòòn (Sittard), den hak van de sjoon (Sittard), hak (Sittard, ... ), hak van eine sjoon (Sittard), hoog hekskes. Heel oud is pollevieë.  hak (Sittard), pollevie: de poolevie (Sittard), plevie (Sittard), (oud)  pollevie (Sittard), vers: de vaesj (Sittard) hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hiel [N 23 (1964)] III-1-3
hakbord meutje: mööjtje (Sittard), scheepje: met aan drie zijden een opstaande rand, voor groenten, vlees etc.  sjaepke (Sittard) hakbordje || hakplankje met aan drie zijden een opstaande rand voor het hakken van vlees, groenten enz. III-2-1
haken crocheren (<fr.): kroosjeeie (Sittard), krosjsjere (Sittard) haken (ww.) [SGV (1914)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3
haken en ogen krammen en ogen: krɛmp ɛn ǫwgǝ (Sittard) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7