e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruim bakpruim: belle de louvain  bakproem (Sittard), eierpruim: eierproem (Sittard), pruim: proem (Sittard, ... ), proeme (pl) (Sittard), reine claude (fr.): ringelot (Sittard), zoete groene pruim  ringelotte (Sittard), zwarte pruim: sjwarte proem (Sittard) eierpruim || gedroogde pruim || kwets, peersoort || pruim || pruim, reine claude I-7
pruimen pruimen: proeme (Sittard, ... ), prōēmə (Sittard), prŏĕmə (Sittard), sjieken: sjikke (Sittard) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruis pruis: pruus (Sittard) Pruis [SGV (1914)] III-3-1
pruisen pruises: pruusjes (Sittard) Pruisen (land) [SGV (1914)] III-3-1
prutsen broddelen: broddele (Sittard), broddelen (Sittard), fiolen: fijoole (Sittard), hutseprutsen: hutseprutse (Sittard), klommelen: klómmele (Sittard), kloten: kloote (Sittard), prutsen: prutse (Sittard), prutsen (Sittard) broddelen || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || prutsen || prutsen, klungelen || prutsen, knutselen || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser boerentrampelaar: boeretrampelaer (Sittard), boerentrut: boeretrut (Sittard), broddelaar: broddelaer (Sittard), hoddelaar: hoddelaer (Sittard), hutseprutserd: hutseprutsert (Sittard), klommelaar: klómmelaer (Sittard), klompenmaker: klómpemaeker (Sittard), sukkelaar: sukkelêr (Sittard), toffelaar: tóffelaer (Sittard) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || klungelaar || knoeier || prutser || prutser, klungelaar || stuntel || sukkelaar [SGV (1914)] III-1-4
prutswerk foddelwerk: met een punt op de tweede e  foddelwerk (Sittard), gepruts: gepruts (Sittard), hoddelskraam: hoddelskraom (Sittard), proskraam: prósjkraom (Sittard), proswerk: met een punt op de e  prósjwerk (Sittard), prutswerk: prutswerk (Sittard) knoeiwerk, klungelwerk || knoeiwerk, prulwerk || prulwerk || prutswerk || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen knoteren: knootere (Sittard), lurken: lurke (Sittard), lurkə (Sittard), pruttelen: pruttele (Sittard) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber aanspanneling: aansjpènneling (Sittard) puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding podding: bodding (Sittard, ... ), bódèng (Sittard), pudding: pudding (Sittard, ... ) pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3