24239 |
roofvogel, algemeen |
roofvogel:
roufvogel (Q020p Sittard),
stootvogel:
sjtootvogel (Q020p Sittard),
sjtōēətvōēəgəl (Q020p Sittard)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
33714 |
rooien |
rooien:
rooien (Q020p Sittard)
|
Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.]
I-8
|
33204 |
rooien met de ploeg |
uitvaren:
ut˲vārǝ (Q020p Sittard)
|
Rooien met een werktuig dat door een paard of een trekker getrokken wordt. Vergelijk de opmerking van J.Goossens bij zijn enquête-materiaal: "Tegenwoordig rooit men ook aardappelen met de ploeg. Dit is niet zo moeilijk omdat de aardappelen in ɛbalkenɛ groeien nadat ze aangeaard zijn. Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [N 12, 17; JG 1a; monogr.; add. uit N 12, 18]
I-5
|
33201 |
rooien, algemeen |
opbuttelen:
op˱bø̜tǝlǝ (Q020p Sittard),
uitdoen:
ūt˱dōn (Q020p Sittard)
|
In september wordt het loof geel en verdroogt het. Dan is het tijd om te rooien, het liefst op een zo droog mogelijk moment, zodat er geen modderige grond aan de aardappels blijft kleven. In dit lemma staan de algemene benamingen voor het uit de grond halen van aardappelen bijeen. Als er gevraagd werd naar het rooien met een speciaal stuk gereedschap, maar de zegslieden met de algemene term hebben geantwoord, is de opgave van het speciale lemma naar hier overgeplaatst. Op grond van de opgaven over dit speciale gereedschap om te rooien kon voor Belgisch Limburg een volkskundige kaart worden getekend over het gebruik van dergelijk gereedschap: kaart 21. In S 30 is naar het woord "rooien" gevraagd. Wanneer het woordtype rooien is opgegeven zonder nadere aanduiding mag niet uitgesloten worden dat daarmee "bomen rooien" kan zijn bedoeld. De varianten van uitdoen zijn geordend op het eerste lid ɛuit-ɛ. Bij het woordtype plukken merkten sommige zegslieden op dat men het loof van de planten trok om goede, kleine, pootaardappelen te verkrijgen. Bij het woordtype polderen wordt opgemerkt dat dit gebeurde bij grote boeren: onder ɛpolderenɛ verstaat men daar het gezamenlijke rooien door groepjes seizoensarbeiders. [N 12, 16 en 18; JG 1a, 1b; A 23, 17d2 en 17d3; L 34, 8; Lu 1, 17d2 en 17d3; S 30; monogr.; add. uit N 11A, 13c]
I-5
|
19414 |
rook |
rook:
rouk (Q020p Sittard),
roͅu̯k (Q020p Sittard)
|
rook [SGV (1914)] || Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29782 |
rookklok |
klok:
klǫk (Q020p Sittard)
|
Elk van de ronde gietijzeren kleppen in de bodem van het rookkanaal aan de uiteinden van de trekopeningen waarmee de luchtcirculatie in de oven wordt geregeld. Zie ook afb. 25. [N 98, 134; monogr.]
II-8
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
ruikvleisj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard)
|
rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] || stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
de roum (Q020p Sittard),
raom (Q020p Sittard),
raum (Q020p Sittard),
roum (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
rǫu̯m (Q020p Sittard),
ich höb leever de roum es den aaflaot: ik heb liever de roon als de ondermelk De roum van de vot aafhöbbe: hetergste achte de rug hebben
roum (Q020p Sittard)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [SGV (1914)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
crme:
kraem (Q020p Sittard),
crmehorentje:
kraemhöreke (Q020p Sittard),
crmerolletje:
spottend ook wel "sjwaerende vinger
kraemrölke (Q020p Sittard),
reuteketeutje:
räöteketäötje (Q020p Sittard),
roomhorentje:
roumhöreke (Q020p Sittard),
roumhörekes (Q020p Sittard),
vulhorentje:
völhöörekes (Q020p Sittard),
zwerende vinger
völhäöreke (Q020p Sittard),
zwerende vinger:
spottend ook wel "sjwaerende vinger
sjwaerende vinger (Q020p Sittard)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)] || roomhorentje
III-2-3
|
19588 |
roompot |
baar:
bār (Q020p Sittard)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|