e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoppen schoppen: sjöppe (Sittard, ... ) schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: sjöppe (Sittard, ... ), Ich hau dich sjöppe geteikent, wooróm sjpeelste die dan neit: ik gaf je te kennen dat je schoppen moest spelen.  sjöppe (Sittard), Sjöppenaos, -keuning, -dam of -boer: Schoppenaas, -heer, -dame, -boer.  sjöppe- (Sittard) 3. Schoppen, eene der figuren of kleuren van het kaartspel. || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen-. || Schoppen. III-3-2
schors schil: šęl (Sittard) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schors (alg.) schil: sjil (Sittard), sjèl (Sittard), sjël (Sittard), schors: ideosyncr.  sjors (Sittard), sjorsj (Sittard) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schil, schors || schors III-4-3
schors van naaldbomen schaal: ideosyncr.  sjaal (Sittard) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schorseneer schorseneel: sjorsjeneil (Sittard), schorseneer: sjorsjeneire (Sittard), jonger dan sjorsjeneil  sjorsjeneier (Sittard) [N Q (1966)]schorseneer I-7
schort, voorschoot scholk: šǫlǝk (Sittard) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schortvol schoot: sjoot (Sittard) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: sjeut (Sittard) schot [SGV (1914)] III-3-1
schotel baar: baar (Sittard), zij werd gebruikt voor het afromen van melk  baar (Sittard), schaal: sjaal (Sittard), schotel: schjotel (Sittard), sjotel (Sittard), Dóm sjootel: domme gans Waat höbs aan ?n sjoonsjootel en doe höbs niks drop: Wat heb je aan een mooie vrouw, als ze niks waard is  sjootel (Sittard), een bord waar etenswaaren voornamelijk vlees op gelegd wordt. wordt ook gebruikt in samenstellingen bijvoorbeeld kawsjootel (een bepaald gerecht)  sjootel (Sittard), verklw. sjeutelke  sjotel (Sittard), vleesschotel  sjotel (Sittard), teil: veur de melk  teil (Sittard) diepe aarden schotel || I barile, diepe aarden schotel inhoudende 3 tot 5 liter. || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1