e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slinken, minder worden kwijnen: kwiene (Sittard), slinken: slinken (Sittard) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken konkelefloezen: kónkelefloeze (Sittard) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip <ww.> timpen: b.v. Dae rok tump.  tumpe (Sittard), las: -&gt; WNT: lasch (1), Mnl. lassce; Van Dale: las1, 1. ingezet stuk ...  lesj (Sittard), [Sittard Wb. (p. 218): lesj, slip aan een vrouwenjak of lange pandjesjas] [vgl. Valkenburg Wb. (p. 114): Teuth. lass lappe, slyppe] -&gt; WNT: lasch (1), Mnl. lassce; Van Dale: las1, 1. ingezet stuk ...  lesj (Sittard), slip: humpsjlup (Sittard, ... ), humsjlup (Sittard), sjlup (Sittard, ... ), taupe (fr.): [Van Dale (FN): taupe, 2. molle[n]vel] [Van Dale (FN): taupé, fluwelige vilthoed]  taup (Sittard) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || slip || slip aan een vrouwenjak of lange pandjesjas || tip aan kledingstuk, zak e.d. || tippen, ongelijkmatig hangen III-1-3
slip-over slip-over: slipover (Sittard) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas frak: frak (Sittard, ... ), kleverd: [i.e. ook een meikever] [Vgl. WLD III, 4.2, p. 149: lm. meikever, trefwd. kleverd]  klaevert (Sittard), las: [Sittard Wb. (p. 218): lesj, slip aan een vrouwenjak of lange pandjesjas] [vgl. Valkenburg Wb. (p. 114): Teuth. lass lappe, slyppe] -&gt; WNT: lasch (1), Mnl. lassce; Van Dale: las1, 1. ingezet stuk ...  lesj (Sittard), purgeerkiel: Vgl. Van Dale: purgeerjurk, lange, slobberende jurk.  purgeierkeil (Sittard), slip: sjlup (Sittard), slipjas: sjlupjas (Sittard, ... ), slippenjas: sjluppejas (Sittard), zwaluwenstaart: (zwaluwstaart)  sjwarbelesjtart (Sittard) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] || jas, zwarte ~ met korte slippen [sem] [N 23 (1964)] || pandjesjas || slipjas || slobberjas, zwarte pandjesjas III-1-3
slipjas: spotnamen batsenslager: batsesjlaeger (Sittard), billentikker: billentikker (Sittard) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] || lange pandjas III-1-3
slobkous gamasche: kamasj (Sittard), slobkous: sjlobkous (Sittard), souspied (fr.): soepjee (Sittard) slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sjloffe (Sittard) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: sjlok (Sittard), sjloək (Sittard), sjlók (Sittard, ... ) slok || teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm gorgel: gòrgel (Sittard), slokdarm: sjlokderm (Sittard), sjlōkderm (Sittard), šlōkdɛrm (Sittard) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1