e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
castreren knijpen: gǝknēpǝ (Sittard), lubben: løbǝ (Sittard), snijden: šnii̯ǝ (Sittard), šniǝ (Sittard) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-9
cavalier liefste: leifste (Sittard) Cavelier [SGV (1914)] III-3-1
cement cement: sǝmęnt (Sittard), sǝmɛnt (Sittard), droge cement: droge cement (Sittard), poedercement: poedercement (Sittard) Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.] II-9
cementmortel cementspijs: sǝmęnt[spijs] (Sittard), spijs: špī.s (Sittard) Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.] II-9
cent cent: cent (Sittard, ... ), eine cent (Sittard), ene sént (Sittard), mieter: Van Dale: I. mieter, eig. klein muntstuk; in de platte uitdr geen mieter, volstrekt niets.  mieter (Sittard) cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)] || oud Brabants geldstukje, genaamd mite. III-3-1
center körner: kø̜rnǝr (Sittard) Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de vaste en de losse kop van de draaibank waartussen het werkstuk tijdens het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd wordt. Voordat het werkstuk tussen de centers wordt geklemd, wordt eerst met behulp van een doorslag in het middenpunt van de beide voorvlakken ervan een trechtervormig groefje aangebracht. [N 33, 227; monogr.] II-11
centerboor, schijfboor centerboor: sɛntǝrbǭ.r (Sittard) Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.] II-11
centiem centiem: centiem (Sittard) koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
cervelaatworst belsterworst: beͅlstərwōš (Sittard), cervelaatworst: servelaatwoosj (Sittard), droogworst: dreu.gwoosj (Sittard), dreuchwoosj (Sittard), dreugwoo.sj (Sittard), dreugwoosch (Sittard, ... ), drögwoosj (Sittard), droge worst, servelaatworst  dreugwoosj (Sittard), gedroogde worst van mager vlees  drûûgwoosj (Sittard) cervelaatworst [N 06 (1960)] || dikke droogworst || droogworst [N 06 (1960)], [ZND 21 (1936)] || plokworst [ZND 21 (1936)] III-2-3
chagrijn chagrijn: Fr. chagrin  sjangering (Sittard), leed: leid (Sittard) chagrijn [SGV (1914)] || droefenis III-1-4