20776 |
hagelslag |
hagelslag:
haagelsjlaach (Q020p Sittard)
|
hagelslag
III-2-3
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagel:
haagel (Q020p Sittard),
hagel (Q020p Sittard),
hagelkoren:
(haagelkaores-haagelkäörke).
haagelkaore (Q020p Sittard),
hagelsteen:
hagel sjtein (Q020p Sittard),
hagelsjtein (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
hagelstien (Q020p Sittard)
|
hagelkorrel, hagelsteen || hagelsteen [SGV (1914)] || hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (Q020p Sittard)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hā.gǝ (Q020p Sittard),
hāgǝ (Q020p Sittard)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
29736 |
hagers |
inzetters:
enzę ̞tǝš (Q020p Sittard)
|
De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
krotenhak:
krōtǝhak (Q020p Sittard),
pollevie:
plǝvi (Q020p Sittard),
pōlǝvi (Q020p Sittard),
pǫlǝvi (Q020p Sittard),
schrabber:
šrabǝr (Q020p Sittard),
vers:
vę̄š (Q020p Sittard)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
de hak (Q020p Sittard),
de hak van de schòòn (Q020p Sittard),
den hak van de sjoon (Q020p Sittard),
hak (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
hak van eine sjoon (Q020p Sittard),
hoog hekskes. Heel oud is pollevieë.
hak (Q020p Sittard),
pollevie:
de poolevie (Q020p Sittard),
plevie (Q020p Sittard),
(oud)
pollevie (Q020p Sittard),
vers:
de vaesj (Q020p Sittard)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hiel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19827 |
hakbord |
meutje:
mööjtje (Q020p Sittard),
scheepje:
met aan drie zijden een opstaande rand, voor groenten, vlees etc.
sjaepke (Q020p Sittard)
|
hakbordje || hakplankje met aan drie zijden een opstaande rand voor het hakken van vlees, groenten enz.
III-2-1
|
18791 |
haken |
crocheren (<fr.):
kroosjeeie (Q020p Sittard),
krosjsjere (Q020p Sittard)
|
haken (ww.) [SGV (1914)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛmp ɛn ǫwgǝ (Q020p Sittard)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|