e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedekt een onaangenaamheid zeggen geniepig (bn.): geniepig (Sittard) iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)] III-3-1
bedelaar bedelaar: baedelaer (Sittard) de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)] III-3-1
bedelaarsvrouw trut: trut (Sittard) een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)] III-3-1
bedelen bedelen: baedele (Sittard) aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)] III-3-1
bedevaart bedevaart: bedevaart (Sittard), ein beedevaart (Sittard), bedeweg: baewaeg (Sittard), beiwêg (Sittard), bēēwēēg (Sittard), bèèwèèg (Sittard) bedevaart [SGV (1914)] || Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] || Een bedevaart. [ZND 21 (1936)] III-3-3
bedienen bedienen: bedeine (Sittard), gerieven: gereive (Sittard) de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] III-3-1
bedorven (persoon) mamas kind: mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.  mammas kendj (Sittard) met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)] III-1-4
bedorven ei liezeneier: lizǝęi̯ǝr (Sittard), vuil ei: vūl ęi̯ (Sittard) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedpan steekpan: sjtaekpan (Sittard, ... ) steekbekken || steekpan III-2-1
bedriegen bedriegen: bedreige (Sittard), bedrēīgen (Sittard), ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a  bedreige (Sittard), befoetelen: befoetele (Sittard), beschijten: besjiete (Sittard), beseibelen: jiddisj (VD.)  beseibele (Sittard), bezeiken: bezeike (Sittard), bezeveren: bezeivere (Sittard), fotsen: fósje (Sittard), kloten: kloote (Sittard), konkelfoezen: konkelefloese (Sittard), kónkelefloeze (Sittard), kullen: kulle (Sittard), sjamfoeteren: fr. Jean foutre  sjamfoetere (Sittard), verlinken: bargoens  verlinke (Sittard) bedotten, bedriegen || bedriegen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || bedriegen, bedotten || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)] III-1-4