20122 |
muizen |
muizen:
mōēze (Q020p Sittard),
ideosyncr.
moeze (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
mul:
möl (Q020p Sittard),
papzand:
papzanjt (Q020p Sittard)
|
mul [SGV (1914)] || mul zand
III-4-4
|
21642 |
muntgeld |
hel geld:
hel geldj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kleingeld:
kleigeljd (Q020p Sittard),
kleingeljd (Q020p Sittard),
pasgeld:
pasgeljd (Q020p Sittard),
specie:
sjpecie (Q020p Sittard),
specie (Q020p Sittard),
spie:
Van Dale: II. spie, 5. (Barg., volkst.) cent; -(coll.) geld, duiten.
sjpie (Q020p Sittard)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18632 |
muts met pompon |
ijsmuts:
iesmötsj (Q020p Sittard)
|
wollen muts met pompon
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
koets:
koetsj (Q020p Sittard),
muts:
mötsj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
mətš (Q020p Sittard),
Hae haet de gouw mötsj op = hij is goed gemutst
mötsj (Q020p Sittard),
pats:
patsj (Q020p Sittard),
patš (Q020p Sittard),
pet met klep
patsj (Q020p Sittard)
|
muts [N 23 (1964)] || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
hautmiet (Q020p Sittard),
houtmiet (Q020p Sittard),
schansen:
sjanse (Q020p Sittard)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q020p Sittard)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
muurviool:
-
moerfiool (Q020p Sittard),
cheiranthus cheiri
moerfiool (Q020p Sittard)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
30231 |
muurdam, penant |
blindmuur:
blęnjmūr (Q020p Sittard)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
23492 |
muurkapelletje |
nis:
nis (Q020p Sittard)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|