20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
riestepap (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
rĭĕstəpap (Q020p Sittard),
rijstpap:
riespap (Q020p Sittard)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstpap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
riestevla (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
riestevlaa (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
rijstevla || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
wagen:
wāgǝ (Q020p Sittard)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
21032 |
rijzen |
gaan:
gǭn (Q020p Sittard)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
ryzǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
ene rringk-S- (Q020p Sittard),
rénk (Q020p Sittard)
|
ring [GTP]
III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
volle baard:
volle baart (Q020p Sittard)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
keveren:
keevere (Q020p Sittard),
ringen:
renge (Q020p Sittard),
rengen (Q020p Sittard)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
26494 |
ringhout |
lighout:
lekhǫwt (Q020p Sittard)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
veldmus:
veldmösch (Q020p Sittard),
veldmösj (Q020p Sittard),
vèltmös (gew.uitspr.) (Q020p Sittard),
ook: veldmus
veljtmösj (Q020p Sittard)
|
ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|