17961 |
schoppen |
schoppen:
sjöppe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjöppe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
Ich hau dich sjöppe geteikent, wooróm sjpeelste die dan neit: ik gaf je te kennen dat je schoppen moest spelen.
sjöppe (Q020p Sittard),
Sjöppenaos, -keuning, -dam of -boer: Schoppenaas, -heer, -dame, -boer.
sjöppe- (Q020p Sittard)
|
3. Schoppen, eene der figuren of kleuren van het kaartspel. || Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || Schoppen-. || Schoppen.
III-3-2
|
31694 |
schors |
schil:
šęl (Q020p Sittard)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
schil:
sjil (Q020p Sittard),
sjèl (Q020p Sittard),
sjël (Q020p Sittard),
schors:
ideosyncr.
sjors (Q020p Sittard),
sjorsj (Q020p Sittard)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schil, schors || schors
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
ideosyncr.
sjaal (Q020p Sittard)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneel:
sjorsjeneil (Q020p Sittard),
schorseneer:
sjorsjeneire (Q020p Sittard),
jonger dan sjorsjeneil
sjorsjeneier (Q020p Sittard)
|
[N Q (1966)]schorseneer
I-7
|
29934 |
schort, voorschoot |
scholk:
šǫlǝk (Q020p Sittard)
|
[N 30, 5a; monogr.]
II-9
|
25069 |
schortvol |
schoot:
sjoot (Q020p Sittard)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
sjeut (Q020p Sittard)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
baar:
baar (Q020p Sittard),
zij werd gebruikt voor het afromen van melk
baar (Q020p Sittard),
schaal:
sjaal (Q020p Sittard),
schotel:
schjotel (Q020p Sittard),
sjotel (Q020p Sittard),
Dóm sjootel: domme gans Waat höbs aan ?n sjoonsjootel en doe höbs niks drop: Wat heb je aan een mooie vrouw, als ze niks waard is
sjootel (Q020p Sittard),
een bord waar etenswaaren voornamelijk vlees op gelegd wordt. wordt ook gebruikt in samenstellingen bijvoorbeeld kawsjootel (een bepaald gerecht)
sjootel (Q020p Sittard),
verklw. sjeutelke
sjotel (Q020p Sittard),
vleesschotel
sjotel (Q020p Sittard),
teil:
veur de melk
teil (Q020p Sittard)
|
diepe aarden schotel || I barile, diepe aarden schotel inhoudende 3 tot 5 liter. || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|