19463 |
trede |
trap:
trap (Q020p Sittard),
tred:
trɛ̄t (Q020p Sittard)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
I-13, II-9
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q020p Sittard)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29634 |
trein kipkarren |
tog:
tsǫx (Q020p Sittard)
|
Rij aaneengekoppelde, volgeladen wagons die over smalspoor wordt voortbewogen. De jongen die tot taak had de kettingen waarmee de wagons onderling waren verbonden, los of vast te maken werd in L 270 kettingjong (kęteŋjoŋ) en in L 299 remjong (rɛmjoŋ) genoemd.' [N 98, 50; monogr.]
II-8
|
19292 |
treiteren |
judassen:
joedasse (Q020p Sittard),
koeioneren:
koejeneiere (Q020p Sittard),
kwaad maken:
koad make (Q020p Sittard),
kwellen:
kwaele (Q020p Sittard),
kwelle (Q020p Sittard),
piezakken:
mar.: in deze betekenis? Zie "zwoegen
piezakke (Q020p Sittard),
tempteren:
tamteiere (Q020p Sittard),
temteire (Q020p Sittard),
zie ook tamteiere
temteiere (Q020p Sittard),
transeneren:
transeneiere (Q020p Sittard),
treiteren:
traetere (Q020p Sittard)
|
judassen || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || pesten, plagen, tergen || sarren [SGV (1914)] || tempteren, plagen, sarren || temteren, plagen, sarren || tergen, kwellen, plagen || treiteren
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
neetoor:
neetoor (Q020p Sittard)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetiet (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
zin:
zin (Q020p Sittard)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamsoren:
hāmsōrǝ (Q020p Sittard),
trekhaken:
trękhø̜̄k (Q020p Sittard)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
moneka (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
moonekaa (Q020p Sittard),
trekmonica:
Zie ook: trëkzak.
trëkmoonekaa (Q020p Sittard),
trekzak:
trëkzak (Q020p Sittard)
|
harmonica [SGV (1914)] || Harmonica. || Harmonika. || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica.
III-3-2
|
30062 |
trekhei |
heistel:
hęjštɛl (Q020p Sittard)
|
Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.]
II-9
|
17898 |
trekken |
duwen:
Opgave onderlijnd [sic].
duuje (Q020p Sittard),
trekken:
trèkke (Q020p Sittard)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|