32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
kindje:
kenjtjǝ (Q020p Sittard)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
34313 |
vazelzeug |
vazelvarken:
vāzǝl vɛrkǝ (Q020p Sittard)
|
Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
21284 |
vechten |
zich houwen:
zich hauwe (Q020p Sittard),
zich kloppen:
vgl. L. van der Heyden (1927), pag. 58: zich kloppe, vechten.
zich kloppe (Q020p Sittard)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] || vechten
III-3-1
|
21800 |
vechten: een pak slaag geven |
beuken:
booke (Q020p Sittard)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bēstǝ (Q020p Sittard),
bēǝstǝ (Q020p Sittard),
beester:
bēstǝr (Q020p Sittard)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fokǝ (Q020p Sittard),
fǫkǝ (Q020p Sittard)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hau̯tǝ (Q020p Sittard)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
29710 |
veegmesje |
vormenbandje:
vorǝmǝbę ̞ntjǝ (Q020p Sittard)
|
Stukje hout of spitstoelopend stukje bandijzer om de vormbakken schoon te krabben. [N 98, 83; monogr.]
II-8
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
buize (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
paven:
schieten slaan
paave (Q020p Sittard),
pekelen:
paekele (Q020p Sittard),
peekele (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
peken:
pekken of pikken slaan
paeke (Q020p Sittard),
pimpelen:
pumpele (Q020p Sittard),
proeven:
pruive (Q020p Sittard),
tetteren:
Veer hauen ós ?ne goue getettert: wij hadden flink gedronken
tɛtərə (Q020p Sittard),
zuipen:
zoepe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
zōēpə (Q020p Sittard),
zôepə (Q020p Sittard),
Hae zuup, zie ?n echel; wie ?nekaetelbuitert, wie ?ne karhengst: Hij zuipt als een dragonder, tempelier, enz. Taenge de klippe van de hel op zoepe: aan de drank verslaafd zijn
zoepe (Q020p Sittard)
|
drinken || drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || flink drinken || overmatig drinken || pimpelen || veel drinken || zuipen
III-2-3
|
21877 |
veel moeten betalen |
bloeden:
blouwe (Q020p Sittard),
erg moeten:
erg mótte (Q020p Sittard)
|
veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|