e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vat, ton (naar inhoud) kindje: kenjtjǝ (Sittard) In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.] II-12
vazelzeug vazelvarken: vāzǝl vɛrkǝ (Sittard) Zeug die men in de wei laat lopen, zonder ze te willen vetmesten of voor de fok te gebruiken. Volgens de informant van Q 158a wordt dit varken in reserve gehouden als fokzeug. Het WNT (XVIII p. 956 s.v. vazelvarken) geeft als eerste betekenis "fokvarken" en als tweede "mager varken". Een vazelvarken wordt ook wel met opzet schraal gevoerd om het voor het fokken te gebruiken, naderhand ook om het gedurende de winter in leven te houden en dan tegen het voorjaar te gaan mesten (z. WNT XVIII p. 952 s.v. vazel III 3). [JG 1c, 1d, 2c; NE 2.I.8; N C, Q 111 add.; monogr.] I-12
vechten zich houwen: zich hauwe (Sittard), zich kloppen: vgl. L. van der Heyden (1927), pag. 58: zich kloppe, vechten.  zich kloppe (Sittard) ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] || vechten III-3-1
vechten: een pak slaag geven beuken: booke (Sittard) ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)] III-3-1
vee beesten: bēstǝ (Sittard), bēǝstǝ (Sittard), beester: bēstǝr (Sittard) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken fokken: fokǝ (Sittard), fǫkǝ (Sittard) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
vee houden houden: hau̯tǝ (Sittard) Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a] I-11
veegmesje vormenbandje: vorǝmǝbę ̞ntjǝ (Sittard) Stukje hout of spitstoelopend stukje bandijzer om de vormbakken schoon te krabben. [N 98, 83; monogr.] II-8
veel drinken buizen: buize (Sittard, ... ), paven: schieten slaan  paave (Sittard), pekelen: paekele (Sittard), peekele (Sittard, ... ), peken: pekken of pikken slaan  paeke (Sittard), pimpelen: pumpele (Sittard), proeven: pruive (Sittard), tetteren: Veer hauen ós ?ne goue getettert: wij hadden flink gedronken  tɛtərə (Sittard), zuipen: zoepe (Sittard, ... ), zōēpə (Sittard), zôepə (Sittard), Hae zuup, zie ?n echel; wie ?nekaetelbuitert, wie ?ne karhengst: Hij zuipt als een dragonder, tempelier, enz. Taenge de klippe van de hel op zoepe: aan de drank verslaafd zijn  zoepe (Sittard) drinken || drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || flink drinken || overmatig drinken || pimpelen || veel drinken || zuipen III-2-3
veel moeten betalen bloeden: blouwe (Sittard), erg moeten: erg mótte (Sittard) veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)] III-3-1