e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de gummiring afnemen add. prijsbandje: Zie: kónstatäör; banderol [*!].  priesbènjtje (Sittard) Controlebandje bij wedvluchten der postduiven. III-3-2
de heg knippen scheren: sjaerre (Sittard) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de hoogkar doen achteroverslaan opstoten: opštōtǝ (Sittard) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de kaarsen aansteken aansteken: aanstèèke (Sittard) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven uitdoen: oetdoan (Sittard) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen afkappen: aafkappe (Sittard), heffen: høͅfə (Sittard) 2. Bij t kaartspel de gemengde kaarten afnemen. || Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten ronddelen geven: gaeve (Sittard) De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] III-3-2
de kaarten schudden mischen (du.): misje (Sittard), schudden: sjøͅdə (Sittard), stoten: sjtoote (Sittard) Mengen; kaarten schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)] || Wassen of schudden van kaarten. III-3-2
de kar wipt kwinkelen: (de kar) kweŋkǝlt (Sittard), opslaan: opšlǭn (Sittard) Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99] I-13
de kelder uitgraven (de) kelder uitschachten: kęldǝr ūtšaxtǝ (Sittard), grondwerk: grontjwęrǝk (Sittard  [(meervoud: grontjwęrǝkǝr)]  ) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9