18588 |
bustehouder: spotnamen |
tettenkorf:
bij de boeren
tätəkeͅrəf (P054p Spalbeek)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
pitsen:
petsǝ (P054p Spalbeek),
snijden:
snē̜i̯ǝ (P054p Spalbeek)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
32895 |
cementen strekel |
cementstreek:
sǝmęnt[streek] (P054p Spalbeek)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
21451 |
cent |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
seͅnt (P054p Spalbeek)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21539 |
centiem |
centiem:
ps. omgespeld volgens Frings.
səntim (P054p Spalbeek)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
russen:
røsǝ (P054p Spalbeek)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hyt (P054p Spalbeek)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
vrouwluimantel:
vrølimantəl (P054p Spalbeek)
|
damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
døͅyw (P054p Spalbeek)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
23256 |
de avond luiden |
de avondklok luiden:
de ovendklok ly(3)̄t (P054p Spalbeek)
|
De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|