e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kauw kraai: krai (Spalbeek) kerkkauw [ZND 27 (1938)] III-4-1
kazuifel kazuifel: inne kassijfel (Spalbeek) Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] III-3-3
keerstrook, wendakker hoofdpand: hipá.nt (Spalbeek) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffen (Spalbeek, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: kiggele (Spalbeek) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: kiggels (Spalbeek) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder keller: kaller (Spalbeek) kelder [ZND 36 (1941)] III-2-1
kerel kerel: kjal (Spalbeek) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] III-3-1
keren draaien: drē̜ (Spalbeek) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkklok klok: de klepper van een klok (Spalbeek), kleppel van een klok (Spalbeek) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3