e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

Gevonden: 2437
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goudrenet goudrenet: jood’renet (Spekholzerheide), graafschaal: jraof’sjaal (Spekholzerheide), renet: renet’ (Spekholzerheide) appel, renet || goudrenet I-7
goudvink bloedvink: blód’vink (Spekholzerheide) goudvink III-4-1
graanhok, stuik, mandel kas: kas (Spekholzerheide) Algemene term voor een groepje tegen elkaar staande gebonden schoven in het veld, of, indien gespecificeerd opgegeven, hier het roggehok; haver- en boekweithok zijn aparte lemma''s geworden. Het aantal schoven dat in een hok zit, verschilt per gewas en ook van streek tot streek in Limburg. Goossens 1963, 126-158 geeft een uitvoerige, ook volkskundige, beschrijving van de verschillende soorten hokken en van de verspreiding daarvan over de provincie Belgisch Limburg. De invloed van de bouwwijze van het hok op de naamgeving ervan is er overigens niet evident. De variant mantel kan wel beschouwd worden als een volksetymologie bij mandel. Zie afbeelding 7. [N 15, 30a, 30c, 30d en 31; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 32; A 10, 16; A 23, 16; L 38, 34a; L 48, 34.1; Lu 1, 16.1; Lu 2, 34.1; Gwn 7, 6; monogr.] I-4
gracht gracht: grááGt (Spekholzerheide) gracht [DC 02 (1932)] III-3-1
grapjas gekke bert: Inne jekke beët (Spekholzerheide), gekke bertus: Inne jekke beëtes (Spekholzerheide), kalvergielis: kao’verjilles (Spekholzerheide), saladevogel: sjla’tevoeëjel (Spekholzerheide), schauter: Jid. "sjoute"= gek RhWb VII 981 s.v. Schauten, Schauter (&lt; jüd. schoteh): 1. ein kein Vertrauen verdienender Mensch; weniger verächtl. einer der nicht ganz bei Sinnen ist, munterer, witziger, zu harmlosen Streichen neigender Witzbold, Halbnarr, Dumkopf  sjau’ter (Spekholzerheide), schinkenschelm: sjin’kesjelm (Spekholzerheide), tnnes: van Anton (TvdW)  Inne tünnes (Spekholzerheide), tün’nes (Spekholzerheide), tut: zeurkous  tut (Spekholzerheide), uilenkuus: ül’leküsj (Spekholzerheide), witzen-maker (< du.): wiet’semecher (Spekholzerheide) een grapjas || grapjas || grappenmaker III-1-4
grappig glad: jlat (Spekholzerheide), glau: jlui (Spekholzerheide), juxig (du.): joek’sieg (Spekholzerheide), spaig (du.): sjpas’sieg (Spekholzerheide), witzig (du.): wiet’sieg (Spekholzerheide) grappig III-1-4
gras gras: jrās (Spekholzerheide) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
grasmus taats: taatsj (Spekholzerheide) grasmus III-4-1
grasveld, bleekveld bleek: blēx (Spekholzerheide), bleekplei: blēxplai̯ (Spekholzerheide) bleek III-2-1
grauwe renet rabauw: grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;  rabauw’ (Spekholzerheide), rauwschaal: met een ruwe schjil  rauw’sjaal (Spekholzerheide) appel, soort I-7