33491 |
goudrenet |
goudrenet:
jood’renet (Q121b Spekholzerheide),
graafschaal:
jraof’sjaal (Q121b Spekholzerheide),
renet:
renet’ (Q121b Spekholzerheide)
|
appel, renet || goudrenet
I-7
|
24157 |
goudvink |
bloedvink:
blód’vink (Q121b Spekholzerheide)
|
goudvink
III-4-1
|
33069 |
graanhok, stuik, mandel |
kas:
kas (Q121b Spekholzerheide)
|
Algemene term voor een groepje tegen elkaar staande gebonden schoven in het veld, of, indien gespecificeerd opgegeven, hier het roggehok; haver- en boekweithok zijn aparte lemma''s geworden. Het aantal schoven dat in een hok zit, verschilt per gewas en ook van streek tot streek in Limburg. Goossens 1963, 126-158 geeft een uitvoerige, ook volkskundige, beschrijving van de verschillende soorten hokken en van de verspreiding daarvan over de provincie Belgisch Limburg. De invloed van de bouwwijze van het hok op de naamgeving ervan is er overigens niet evident. De variant mantel kan wel beschouwd worden als een volksetymologie bij mandel. Zie afbeelding 7. [N 15, 30a, 30c, 30d en 31; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 32; A 10, 16; A 23, 16; L 38, 34a; L 48, 34.1; Lu 1, 16.1; Lu 2, 34.1; Gwn 7, 6; monogr.]
I-4
|
21177 |
gracht |
gracht:
grááGt (Q121b Spekholzerheide)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
gekke bert:
Inne jekke beët (Q121b Spekholzerheide),
gekke bertus:
Inne jekke beëtes (Q121b Spekholzerheide),
kalvergielis:
kao’verjilles (Q121b Spekholzerheide),
saladevogel:
sjla’tevoeëjel (Q121b Spekholzerheide),
schauter:
Jid. "sjoute"= gek RhWb VII 981 s.v. Schauten, Schauter (< jüd. schoteh): 1. ein kein Vertrauen verdienender Mensch; weniger verächtl. einer der nicht ganz bei Sinnen ist, munterer, witziger, zu harmlosen Streichen neigender Witzbold, Halbnarr, Dumkopf
sjau’ter (Q121b Spekholzerheide),
schinkenschelm:
sjin’kesjelm (Q121b Spekholzerheide),
tnnes:
van Anton (TvdW)
Inne tünnes (Q121b Spekholzerheide),
tün’nes (Q121b Spekholzerheide),
tut:
zeurkous
tut (Q121b Spekholzerheide),
uilenkuus:
ül’leküsj (Q121b Spekholzerheide),
witzen-maker (< du.):
wiet’semecher (Q121b Spekholzerheide)
|
een grapjas || grapjas || grappenmaker
III-1-4
|
19208 |
grappig |
glad:
jlat (Q121b Spekholzerheide),
glau:
jlui (Q121b Spekholzerheide),
juxig (du.):
joek’sieg (Q121b Spekholzerheide),
spaig (du.):
sjpas’sieg (Q121b Spekholzerheide),
witzig (du.):
wiet’sieg (Q121b Spekholzerheide)
|
grappig
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
jrās (Q121b Spekholzerheide)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
taats:
taatsj (Q121b Spekholzerheide)
|
grasmus
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
blēx (Q121b Spekholzerheide),
bleekplei:
blēxplai̯ (Q121b Spekholzerheide)
|
bleek
III-2-1
|
33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rabauw’ (Q121b Spekholzerheide),
rauwschaal:
met een ruwe schjil
rauw’sjaal (Q121b Spekholzerheide)
|
appel, soort
I-7
|