e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

Gevonden: 2437
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haar haar: hoaər (Spekholzerheide), hóar (Spekholzerheide) haar [DC 01 (1931)] III-1-1
haas haas: haas (Spekholzerheide) haas III-4-2
haast hebben zich ijlen: iel’le, ziech (Spekholzerheide), zich touwen: tsau’we, ziech (Spekholzerheide) zich haasten III-1-4
haastig ijlig: iel’lieg (Spekholzerheide) haastig, gehaast III-1-4
hagelbui harelschuil: ha⁄relsjoel (Spekholzerheide) hagelbui III-4-4
hagelen hagelen: ha⁄gele (Spekholzerheide), harelen: ha⁄rele (Spekholzerheide) hagelen III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagel: ha⁄gel (Spekholzerheide), harel: ha⁄rel (Spekholzerheide), harelklots: ha⁄relklots (Spekholzerheide), harelkoren: ha⁄relkoar (Spekholzerheide), schrot: sjrot (Spekholzerheide) hagelkorrel, hagelsteen III-4-4
hagen hagen: hāgǝ (Spekholzerheide) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hagers hagers: hāgǝrs (Spekholzerheide) De arbeiders die de drogende vormelingen in hagen plaatsten. [monogr.] II-8
hak hak: hak (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]  , ... [Domaniale] ) Algemene benaming voor het werktuig dat de mijnwerker gebruikt voor het loshakken van het gesteente en de steenkool. Rond de eeuwwisseling gebruikte men op de Oranje-Nassaumijnen in de regel de kruishouweel, terwijl men in en na de Eerste Wereldoorlog bijna volledig overging op de eenarmige Belgische hak. De "hak" bezat volgens een invuller uit Q 121 aan één kant een punt en aan de andere kant een hamer; het werktuig werd, voor de persluchthamer zijn intrede deed, op de Domaniale mijn gebruikt om de kolen los te slaan. Het woordtype "pik" van de Belgische respondenten is specifiek van toepassing op een dergelijke, eenarmige hak. De term "snijhamer" was volgens Loontjens (pag. 39) op de mijn Hendrik een verouderde benaming voor een kolenhak. [N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 360; Vwo 596] || De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10, II-5