e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duivin, vrouwelijke duif zij: zieje (Stein, ... ) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] III-4-1
duizelig dol: dul (Stein), dulle (Stein), zoi dul wie ei ku‧ke (Stein), zwoi weurste dul (Stein), zôê dul es en kuuke (Stein), zôê wûûrste döl (Stein), duizelig: duzelig (Stein), zwoi weurste dūūzelig (Stein), zôê wûûrste duu‧zeleg (Stein, ... ), schwindlig (du.): zwindelig (Stein), verduizeld: hae is verdūūzeld (Stein), verdu‧sjeld (Stein) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: eigen spellingsysteem  doezendpwot (Stein) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dulden uithouden: oethāwwe (Stein), uitstaan: oetstaan (Stein) iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)] III-3-1
durfal astranterd: astranterd (Stein), frechlap (<du.): vreglap (Stein) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] || iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] III-1-4
dutje dutje: dutje (Stein), hazenslaap: hazeslaep (Stein) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] || Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)] III-1-2
duur duur: duur (Stein), prijzig: priezig (Stein, ... ) veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1
duwen duwen: dujə (Stein) duwen [RND] III-1-2
dwangbuis dwangbuis: dwangbuus (Stein), rotkapotje?: rotkapootje (Stein) een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalk biels: biels (Stein), bielzen (Stein) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1