e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knabbelen knotselen: knotselen (Stein) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knappen knipperen: knipperen (Stein), knipperə (Stein) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen knarsen: knarsen (Stein), kratsen: kratsen (Stein) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht, algemeen knecht: knɛx (Stein) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden kneden: knaǝi̯ǝn (Stein) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen knellen: knellen (Stein), knijpen: kniepen (Stein) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen knellen: knellen (Stein) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
knepper, petard knepper: knɛpǝr (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Schietgat dat geladen is met één patroon. Een "knepper" wordt voornamelijk gebruikt om een harde brok gesteente van kleine omvang te verbrijzelen. Wat betreft het woordtype "pétard", deze term wordt volgens de studies van Defoin en Vanwonterghem weliswaar onder andere ook omschreven als "hulpschot", maar wordt volgens Haust (pag. 159) toch vooral in de hierboven beschreven betekenis gebruikt: "petite mine de cm 30 à cm 40 de profondeur, servant à dégager la roche. [N 95, 440; monogr.; Vwo 594] II-5
kneu heikeuter: heikeuter (Stein), heivink: heivink (Stein, ... ) kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
kneuzen blutsen: blötsjen (Stein) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3