31546 |
schraapstaal |
krabmes:
krapmɛts (Q015p Stein)
|
Klein, stalen blad, drie- of vierhoekig van vorm en met scherpe kanten, dat dient om hout glad te maken. Het schraapstaal wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper werkt er bijvoorbeeld de buitenkant van het vat glad mee af. Zie ook het lemma ɛde buitenwand gladschavenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de kuiper.' [N E, 45a; N G, 12; N 53, 151a; A 32, 3b; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
krets:
krets (Q015p Stein),
schram:
sjram (Q015p Stein)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
kretsje:
kretske (Q015p Stein),
schaven:
sjāve (Q015p Stein)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30259 |
schranklatten |
schoren:
šōrǝ (Q015p Stein)
|
Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.]
II-9
|
17947 |
schrede |
trede:
trei (Q015p Stein),
trê (Q015p Stein)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwake (Q015p Stein),
kwaken (Q015p Stein),
kweken:
kweken (Q015p Stein)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikken (Q015p Stein),
verschrikken:
versjrikken (Q015p Stein)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjrobben (Q015p Stein)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
sleutelzeegje:
slø̄tǝlzē̜xskǝ (Q015p Stein),
stootzeeg:
stuǝt˲zē̜x (Q015p Stein)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
27356 |
schroefdraad |
schroefdraad:
šrufdroat (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
[N 95, 749]
II-5
|