| 21707 |
aankondigingskastje |
gebooi:
gebooi (Q015p Stein),
kast:
kas (Q015p Stein)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 27401 |
aankoppelen |
aanhangen:
ānhaŋǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits]),
aankoppelen:
ānkǫpǝlǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Met behulp van een koppeling mijnwagens aan elkaar vastmaken. [N 95, 679; monogr.; Vwo 7; Vwo 8; Vwo 10; Vwo 11]
II-5
|
| 28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
mǭt pakǝ (Q015p Stein)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
| 21872 |
aanrekenen |
beuren:
beuren (Q015p Stein),
in rekening brengen:
inreakening brenge (Q015p Stein),
schrijven:
schrijven (Q015p Stein)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 25096 |
aanrijgen |
rijgen:
rijgen (Q015p Stein)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 18887 |
aanstaan |
aanstaan:
aanstaan (Q015p Stein),
aanstoan (Q015p Stein)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 28227 |
aansteker |
pitser:
petšǝr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Inrichting voor het ontsteken van een veiligheidslamp. Al naar gelang het fabrikaat van de lamp, worden verschillende soorten aanstekers toegepast. Bij de veiligheidslamp van Wolf bijvoorbeeld wordt een systeem gebruikt waarbij van fosfor voorziene stroken tot ontbranding worden gebracht. Andere lampen werken met vuursteentjes die door middel van een aan de onderzijde van de lamp aangebrachte draaiknop vonken voortbrengen (Heise/Herbst pag. 122-123). [N 95, 246; monogr.]
II-5
|
| 18970 |
aanstoot geven |
aanstoot geven:
aanstoat (geven) (Q015p Stein),
ergeren:
ergeren (Q015p Stein)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 30381 |
aantrede |
aantrede:
āntrē̜j (Q015p Stein)
|
De horizontale afstand tussen de voorkanten van twee elkaar opvolgende stootborden. Zie ook afb. 68b. [N 55, 89e]
II-9
|
| 28519 |
aanvliegen |
aanvliegen:
aanvliegen (Q015p Stein)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|