34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̜̄rǝ (L378p Stevensweert),
hǭrǝn (L378p Stevensweert)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
paardshorzel:
pèrshoosjel (L378p Stevensweert)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hop:
hop (L378p Stevensweert),
hǫp (L378p Stevensweert)
|
hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, III-4-1
|
25136 |
horizon |
horizon:
horizon (L378p Stevensweert)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33457 |
horizontale draaibare sluitbalk van een poort |
wervel:
werǝvǝl (L378p Stevensweert)
|
Een draaibare sluitbalk ter halve hoogte van een poort, in het midden vast bevestigd aan een van de poortvleugels. In horizontale stand gedraaid vallen de uiteinden in een bevestiging en is de poort afgesloten; in vertikale stand is de poort geopend. De sluitbalk wordt dan om hinder te voorkomen vaak boven en onder vastgezet. Zie afbeelding 20. [add. uit N 5A, 54a; N 4A, 48; A 49, 4]
I-6
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
grendel:
grɛndǝl (L378p Stevensweert)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
horlooge (L378p Stevensweert)
|
horloge [SGV (1914)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
paardsvoet:
péérsvoat (L378p Stevensweert),
strompelaar:
strompelèĕr (L378p Stevensweert)
|
hompelvoet [SGV (1914)] || Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
botsen:
botse (L378p Stevensweert),
hotsen:
hòtsö (L378p Stevensweert)
|
hotsen [SGV (1914)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17812 |
houden |
houden:
hoaje (L378p Stevensweert)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|