17611 |
dikke neus |
aardappel:
einö éérpöl (L378p Stevensweert),
dikke neus:
ön dikkö náás (L378p Stevensweert)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
pij:
pieje (L378p Stevensweert)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
dikke sjerp:
dik sjerp (L378p Stevensweert)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
mantel:
damesmantjel (L378p Stevensweert)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
ich kom Dinsdaag (L378p Stevensweert)
|
Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18601 |
directoire |
sjansboks:
[Vgl. WBD III, 1.3: directoire, sjansboks]
sjansbŏks (L378p Stevensweert)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31706 |
dissel |
dissel:
desǝl (L378p Stevensweert),
disselboom:
desǝlbau̯m (L378p Stevensweert)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelsteine (L378p Stevensweert)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
dobber (L378p Stevensweert)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
dòchtər (L378p Stevensweert),
kind:
kiendj (L378p Stevensweert),
kinjt (L378p Stevensweert),
meidje:
mètje (L378p Stevensweert)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|