e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen kloosterkap: klōēàsterkap (Stevensweert) hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdkussen kussen: køͅsə (Stevensweert) hoofdkussen [SGV (1914)] III-2-1
hoofdluis bijterluis: bieterloes (Stevensweert), dikke luis: dikke lōēs (Stevensweert), luis: loes (Stevensweert), luus (Stevensweert), lūūs (Stevensweert), lóés (Stevensweert), n15  lōēs (Stevensweert) hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] III-4-2
hoofdpijn koppijn: koppien (Stevensweert) hoofdpijn [DC 27 (1955)] III-1-2
hoofdstel hoofdsel: hø̜tsǝl (Stevensweert) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdtooi van communiemeisjes kransje: krenske (Stevensweert) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdwortel penwortel: NCDN  pènwórtöl (Stevensweert) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] III-4-3
hoogliggende akker hoogte: huø̄gdǝ (Stevensweert) De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4] I-8
hoogtijd hoogtijd: hôagtiej (Stevensweert) hoogtijd [SGV (1914)] III-3-3
hooi hooi: hø̄i̯ (Stevensweert), hø̜i̯ (Stevensweert), hø̜i̯ǝ (Stevensweert) Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3