20355 |
zwager |
schoonbroer:
sjōēnbroor (L296p Steyl)
|
schoonbroeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwaak (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalmenstaart:
šwalmǝstɛrt (L296p Steyl)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemeren:
mv: -en
zwarte miemeren (L296p Steyl)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krei (L296p Steyl),
krĕj (L296p Steyl)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
zwagel:
zwègel (L296p Steyl),
zwavel:
zwavel (L296p Steyl)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (L296p Steyl)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
24452 |
zwemblaas |
lucht:
WLD
lóch (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zjwömme (L296p Steyl)
|
zwemmen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
ittere (L296p Steyl),
zweren:
sjwêre (L296p Steyl)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|