18112 |
eksteroog |
eksteroog:
êksteroug (L296p Steyl)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)]
III-1-2
|
24504 |
els |
els:
ɛls (L296p Steyl),
priem:
prę̄m (L296p Steyl),
zuil:
zȳl (L296p Steyl)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯mər (L296p Steyl)
|
emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekworm (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
engerling, meikeverlarve [DC 18 (1950)] || larve vd meikever [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
inkel (L296p Steyl, ...
L296p Steyl,
L296p Steyl),
ínkel (L296p Steyl)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
enten:
inte (L296p Steyl)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18047 |
etter |
etter:
itter (L296p Steyl),
materie:
materie (L296p Steyl)
|
etter [SGV (1914)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zij:
zēi̯ (L296p Steyl)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24146 |
fladderen |
flodderen:
flôddere (L296p Steyl)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|