33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L296p Steyl, ...
L296p Steyl)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hōfštal (L296p Steyl)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (L296p Steyl)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hōōktandj (L296p Steyl)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (L296p Steyl, ...
L296p Steyl,
L296p Steyl)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] || Hoepel van kinderen. [BN 03]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (L296p Steyl)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoos (L296p Steyl)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L296p Steyl),
hŏmmel (L296p Steyl),
WLD
hômmel (L296p Steyl)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
hŏnk (L296p Steyl)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hônger hebbe (L296p Steyl)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|